De Lopiker- en Krimpenerwaard maken deel uit van het grote veenweidegebied in West Nederland. Internationaal gezien is dit polderlandschap een zeldzaam landschapstype. De uitgestrekte weilanden met koeien zijn alom bekend maar ook de dalende veenbodem. En dat laatste is een punt van zorg. Het prille begin van dit gebied tussen de rivieren de Lek, Hollandsche IJssel en de Vlist ontstond tijdens het Holoceen, de periode met de ijstijden, zo’n 10.000 jaar geleden.
De eerste systematische ontginningen, van wat wij nu het slagenlandschap noemen, startte rond 1100. Deze zogenoemde cope-ontginningen verliepen volgens een bepaald patroon van evenwijdig gelegen sloten. De uitgangsbasis voor de ontginningen in deze waarden vormden de oeverwallen van de Lek, Hollandsche IJssel, Lobeke en de Vlist. Er werd ontgonnen in langgerekte kavels van 1200-1400 meter lengte en circa 120 meter breed. Aan het eind van deze zogeheten slagen zijn kaden aangelegd. Dwars op de kavelsloten zijn weteringen gegraven. Op de koppen van de kavels ontstonden de eerste nederzettingen, die later uitgroeiden tot lintbebouwing. De boerderijstroken in de waarden zijn van cultuurhistorische, grote waarde. Ze zijn ontstaan uit de eerste ontginningen.
Ruim veertig jaar geleden was de Lopikerwaard nog een lappendeken van kleine stukjes grond. De gronden waren met elkaar verbonden door gammele landbruggetjes en behoorden aan allerlei verschillende boeren toe. Om te kunnen blijven concurreren op nationaal gebied en vooral op Europees niveau was voor de boeren in de regio schaalvergroting en een betere ontsluiting noodzakelijk. Ook werd gestreefd naar verlaging van het waterniveau, iets wat gemakkelijker uit te voeren is met grote, aansluitende percelen en nieuwe stuwen en landbouwbruggen. Na jaren van voorbereiding begon de landinrichtingscommissie in 1979 met de uitvoering van het verkavelingsproject. Het was een ingewikkelde opdracht met, vooral in het begin, veel bezwaren onder de boeren en bewoners van de polder.
Ruilverkaveling
Ook in de nabijgelegen Krimperwaard speelde dezelfde problematiek. Hier werd echter de ruilverkaveling afgestemd. Rond de eeuwwisseling zijn afspraken gemaakt voor de verbetering van de landbouwstructuur, de aanleg van natuur en het tegengaan van bodemdaling. Er zou 2.450 ha natuur worden gerealiseerd; het zogeheten Veenweidepact. Door voortschrijdend inzicht en vanwege veranderd rijksbeleid wijzigden de plannen. De opgave om nieuwe natuur aan te leggen, bleef echter. In 2015 besloot de regio (gemeente en waterschap) zélf verantwoordelijkheid te nemen, maar dan wel in samenhang met kansen voor landbouw en recreatie. Ze ondertekenden samen met de provincie de Gebiedsovereenkomst voor het Veenweidenprogramma. Natuur, koeien en beleving staan centraal.
In beide gebieden vinden inmiddels pilots met onderwaterdrainage, natte teelten en klimaatslim boeren op veen plaats.
Hennepteelt
In de 16e eeuw was de grond te drassig voor akkerbouw op grote schaal. Boeren kozen toen voor de combinatie veeteelt en de verbouw van vezelhennep. De mest van het vee werd gebruikt op de hennepwerfjes. Hoe meer fosfaat en bagger, hoe beter de hennep het deed. In Oudewater was een bloeiende touwindustrie met goede connecties in de havensteden. Vooral in de 17e eeuw, toen Nederland een grote oorlogsvloot had en de Verenigde Oost-Indische Compagnie grote winsten boekten, leverde de hennepteelt de boeren veel op. Van het geld dat ze met de hennep verdienden, lieten de boeren hun lemen boerderijen langs onder ander de Lange Linschoten te danken zijn aan de touwindustrie. In de 18e eeuw waren er nogal wat dijkdoorbraken en dus overstromingen. Het water spoelde de fosfaatlaag op de hennepwerfjes weg en ook de vraag naar touw werd minder. Er werden minder schepen gebouwd. De boeren moesten de buikriem aanhalen: stenen boerderijen uit de 18e eeuw zijn er vrijwel niet in deze regio. In de 19e eeuw combineerden de boeren veeteelt met fruitteelt. Veel oude hennepwerfjes werden beplant met fruitbomen. Bij sommige boerderijen hoorden twee of drie boomgaarden.